Vraag en antwoord zeden en seksueel misbruik
Als seksuele handelingen zijn afgedwongen door geweld of dreiging met geweld, dan spreken we van aanranding of verkrachting. Bij aanranding gaat het om alle seksuele handelingen behalve seksueel binnendringen. Bij verkrachting is sprake van seksueel binnendringen. Ook als iemand bijvoorbeeld onder invloed van middelen bewusteloos is of lichamelijk onmachtig, zijn seksuele handelingen met die persoon strafbaar. Het wordt dan volgens de wet alleen geen verkrachting of aanranding genoemd. Als er sprake is van seksueel binnendringen bij kinderen waarbij geen geweld wordt gebruikt, noemt de wet dat ook geen verkrachting. Er staat wel evenveel straf op als bij verkrachting.
Seksuele handelingen waarbij misbruik wordt gemaakt van een leeftijds- of machtsverschil, noemen we seksueel misbruik. Seksueel misbruik is strafbaar, ook al wordt er geen geweld gebruikt. Zo zijn alle seksuele handelingen door een volwassene met een kind strafbaar, omdat hier per definitie sprake is van ongelijkwaardigheid. Als de volwassene een familielid is van het kind, wordt het seksueel misbruik in het spraakgebruik ook wel incest genoemd. Ook andere situaties waarbij misbruik wordt gemaakt van een leeftijds- of machtsverschil vallen onder de wet, bijvoorbeeld wanneer een hulpverlener seks heeft met een cliënt. De wet bepaalt ook dat het strafbaar is om seksuele handelingen te verrichten met mensen die door een beperking van hun geestvermogens niet in staat zijn om hun eigen wil kenbaar te maken, of die niet in staat zijn voldoende weerstand te bieden.
In veruit de meeste gevallen die bij de politie worden gemeld, is de verdachte een bekende van het slachtoffer. Het kan daarbij gaan om familieleden, maar ook om leraren of verzorgers. Of bijvoorbeeld om mensen die tijdens een afspraakje verder zijn gegaan dan het slachtoffer wilde. Seksuele delicten door onbekende daders komen veel minder vaak voor.
Elk onderzoek naar een zedendelict start met een informatief gesprek bij de politie, tenzij dit vanwege een acute situatie niet mogelijk is. Het informatieve gesprek is er voor het slachtoffer of voor degene die namens hem melding komt doen. In het informatieve gesprek vertelt het slachtoffer globaal wat er is gebeurd en wat haar of zijn verwachtingen zijn van het politieonderzoek. De politie informeert het slachtoffer vervolgens in het gesprek over een aantal zaken: de juridische procedure, verjaring, de kans op vervolging, de openbaarheid van de zitting, medisch onderzoek, consequenties van een valse aangifte en de mogelijkheid van ambtshalve vervolging. Verder wordt het slachtoffer geïnformeerd over het feit dat kritische vragen moeten worden gesteld in het belang van het onderzoek, het opnemen op geluidsband en de rol van vertrouwenspersonen. Ook wordt nagegaan of de opvang is geregeld. Ten slotte wordt het slachtoffer bedenktijd aangeboden om te kunnen overwegen of aangifte wordt gedaan.
Het belangrijkste doel van het informatieve gesprek is om het slachtoffer te informeren over opsporing en vervolging en zodat het slachtoffer of degene die namens hem/haar melding komt doen op basis van die informatie kan besluiten om wel of geen aangifte te doen. Het doen van aangifte is een verzoek aan politie en Openbaar Ministerie om een onderzoek te starten en bij voldoende bewijs de dader te vervolgen. Een slachtoffer moet zich ervan bewust zijn dat dat in veel gevallen een lange en vaak belastende weg is. Het is niet niks om de details over je seksuele leven behandeld te horen worden in een openbare setting. Of om aan te horen dat een advocaat publiekelijk vragen stelt bij de persoon die je bent of in twijfel trekt of je wel de waarheid spreekt
Na het informatieve gesprek krijgt het slachtoffer in principe bedenktijd over het wel/niet doen van aangifte. Tijdens het informatieve gesprek wordt veel informatie verstrekt. Het is belangrijk dat het slachtoffer rustig kan nadenken over de informatie en weloverwogen kan besluiten over het wel of niet doen van aangifte. Met het slachtoffer worden afspraken gemaakt over de duur van de bedenktijd en de manier waarop contact plaatsvindt tussen de politie en het slachtoffer na afloop van de bedenktijd. De lengte van de bedenktijd is maatwerk en kan per zaak verschillen. Het uitgangspunt is dat de bedenktijd maximaal twee weken duurt en dat de politie na die twee weken in elk geval contact heeft gehad met het slachtoffer.
Het is niet verplicht om gebruik te maken van de bedenktijd. Een slachtoffer kan ook meteen besluiten om aangifte te doen. In dat geval wordt er een afspraak gemaakt om de aangifte op te nemen. In sommige gevallen kan de aangifte zelfs meteen aansluitend op het informatieve gesprek worden opgenomen.
Het slachtoffer bepaalt of er aangifte wordt gedaan. En daarmee bepaalt ook het slachtoffer in de meeste gevallen of er een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart. Alleen als de veiligheid van het slachtoffer (of toekomstige slachtoffers) in het geding is, de geestelijke of lichamelijk integriteit van betrokkene is/wordt bedreigd, of wanneer sprake is van een afhankelijkheidspositie, geeft de officier van justitie in sommige gevallen aan de politie opdracht om verder onderzoek te doen en wordt besloten om ambtshalve te vervolgen. Dit kan ook wanneer het maatschappelijk belang dit om andere redenen vereist.
Slachtoffers hebben veel verschillende redenen om na het informatief gesprek af te zien van het doen van aangifte. Een belangrijke reden is als bij het informatief gesprek al blijkt dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Bijvoorbeeld in gevallen waarin een volwassen slachtoffer vertelt dat er sprake was van ongewilde seksuele handelingen, maar waarbij er geen sprake was van dwang door de verdachte. Een andere veel genoemde reden is dat het slachtoffer rekening wil houden met de gevolgen voor relationele verhoudingen in familie of vriendenkring. Andere redenen zijn: het slachtoffer wil niet dat de dader straf krijgt; het slachtoffer vindt strafvervolging niet opwegen tegen de duur en de impact van het strafproces; het slachtoffer heeft een voorkeur voor een civielrechtelijke afdoening (schadevergoeding, contactverbod); het slachtoffer vreest de publiciteit in de media; het slachtoffer kiest voor therapie in plaats van voor het doen van aangifte.
Op verdenkingen van zedenfeiten wordt door de omgeving en door de maatschappij vaak sterk gereageerd. Politie en Openbaar Ministerie hebben de plicht om pas conclusies te trekken over wie er dader is en wie slachtoffer, als alle feiten in een zaak duidelijk zijn. Daarom heeft het OM in zijn huidige Aanwijzing Seksueel Misbruik gekozen voor het neutrale woord ‘aangever’ in plaats van voor het woord ‘slachtoffer’, zonder daarmee het leed van het slachtoffer te willen miskennen. Iemand kan echter nadelige psychische, fysieke of andere gevolgen van een gebeurtenis ervaren, ook in gevallen waarin die gebeurtenis volgens de letter van de wet niet strafbaar is. De afgelopen jaren heeft de wetgever daarnaast meer rechten toegekend aan slachtoffers. Ook in de fase waarin er nog geen daderschap is vastgesteld, wordt in de wet gebruik gemaakt van de term ‘slachtoffer’ in plaats van ‘aangever’. Om deze redenen gaat het Openbaar Ministerie in zijn nieuwe Aanwijzing Seksueel Misbruik de term ‘slachtoffer’ in plaats van ‘aangever’ gebruiken. Daarin verschilt deze aanwijzing van de vorige.